Afbeelding Klaas Tigler

Studiefonds voor afstammelingen van de erfgenamen van Klaas Tigler

Rouwdicht over Klaas Tigler

Auteur: Jelle Krol

Het artikel ‘Van patriot tot notabele’, van de hand van Yme Kuiper in de Doopsgezinde Bijdragen (jrg. 35/36, verschenen 2010) over de Leeuwarder mennist Pieter Cats (1763-1832), maakt op pagina 316 ook melding van Klaas Tigler (1724-1811). Alleen al daarom mag ik dat artikel van harte bij u aanbevelen. De bijdrage van Kuiper tekent het milieu van de Friese doopsgezinden waarvan Cats en Tigler deel uitmaakten. Het laat zien hoe nauw die vaak puissant rijke families met elkaar verbonden waren. Het artikel van Kuiper maakte mij indachtig op het feit dat het in 2011 toen ook 200 jaar geleden was dat Tigler gestorven is.

Van Tigler is bekend dat hijzelf bij het overlijden van dierbaren meer dan eenmaal verzen heeft geschreven. Zo verscheen van zijn hand het gedicht ‘Ter na-gedagtenisse van de eerwaerdigen heere Hendrik Byker, in leeven koopman te Leeuwarden : overleeden den 4 January 1769’. Voorts publiceerde hij in 1784, na het overlijden van zijn echtgenote, de ‘Lijkzangen op het overlijden van Hiske Heringa’ en ten slotte schreef hij in 1807 voor zijn vrienden een gedicht na het overlijden van Wopke Wopkens: ‘Aan ons vrienden-gezelschap ter gelegenheid van het afsterven van den heere Wopke Wopkens, overleeden den 6 september 1807; oud bijna 77 jaaren.’

 Die gedichten riepen bij mij de vraag op of na het verscheiden van Tigler zelf ook een rouwzang in druk verschenen was. In het door W. Jeelof samengestelde en in 1934 verschenen Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Klaas Tiglerleen te Leeuwarden 1832-1932 kon ik daar geen aanwijzing voor vinden en evenmin in de online versie van de Leeuwarder Courant. Mijn speurtocht op de website van het Historisch Centrum Leeuwarden in de online beschreven inventaris van het Tiglerleen bleek niet tevergeefs.

Ik vond daar in de inventaris van de Doopsgezinde Gemeente, het Marcelis Goverts Gasthuis, het Klaas Tiglerleen en de Hubertine Stichting te Leeuwarden (toegang 75) onder nummer 1049 de volgende beschrijving ‘ “Ter nagedachtenis van den eerwaardigen en zeer geleerden Heere Klaas Tigler” enz. Lijkdicht voor Klaas Tigler door Jan Brouwer’. Voor zover ik weet is dit gedicht na 1811 nooit weer gepubliceerd. Graag laat ik het hier nu in zijn geheel volgen:

Ter NAGEDACHTENIS van den Eerwaardigen en zeer geleerden Heere, Klaas Tigler; in leven Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden, Overleden aldaar, op den 30sten van Hooimaand 1811, in den Ouderdom van ruim zeven-en-tachtig Jaren.  

Laat af, ô Vriendenrei! bij TIGLER’s Lijk te weenen;
Zijn schim wenkt U te rug, verbiedt het rouw betoon:
Des Grijsaards levenslamp heeft eind’lijk uitgeschenen;
’t Eerwaardig Hoofd zinkt nêer, verzierd met wijsheids kroon.
De Dood, wiens jongsten slag geen sterv’ling af kan weren,
Volbragt aan Hem zijn werk, die slaapt voor de Eeuwigheid
Lang mogt zijn gulden mond Gemeente en Vrienden leeren,
Lang was zijn dankbaar hart ter grafrust voorbereidt.
Beschouwt het ruim bestek van volle tachtig jaren
Door Hem, na ’t zevental der kindsheid. afgeleefd:
Ziet om ’s mans lijkbus Wees, noch droeve Weduw, waren,
En weent dan, waar de dood ons scherper treurstof geeft.
Maar hoe! Weldadigheid liet ons den rouwkreet hooren,
Van Armen, door zijn’ hand getroost in leed en nood.
De Vriendschap poogt vergeefs haar bange klagt te smoren,
En ’t Christendom ontvalt een Vraagbaak met zijn’ dood.
Zoo wordt de Wijze steeds der aard’ te vroeg onttogen:
En, voor den Hemel rijp, baart zijn verlies hier smart.
Zijn voorbeeld missen wij, zijn deugd, en ijv’rig pogen
Tot zuiv’ring van ’t Geloof, en heiliging van ’t hart.
Ja, TIGLER! die voorheên door nutte Rede stichtte;
Wiens opgeklaard Verstand de dwaling wederstond;
Die zich naar JEZUS Wet in leere en wandel rigtte,
En, wars van Sektegeest, zich hield aan ’t Nieuw Verbond;
Wiens Ouderdom, ’t vermaak der jeugd, de lier nog snaarde,
En zingend Godes lof bij elken jaardag prees;
Die matig, gastvrij, en regtvaardig, schatten spaarde,
En, zonder praalzucht mild, aan nooddruft hulp bewees;
Ja, TIGLER! laat een traan der vriendschap U behagen,
Daar U de Dood naar ’t Rijk van CHRISTUS henen leidt,
Gij zegepraalt; en wij, wij matigende ons klagen,  
Verlangen naar den stond, die ons van U nog scheidt.
JAN BROUWER.